De storm van 20 januari 1960 viel volgens KNMI classificaties onder de categorie “zeer zware stormen” met gemiddelde windsnelheden tussen de 102 en de 117 km/uur. Dat komt in Nederland relatief weinig voor en de hoogste windsnelheden worden dan aan de kust gemeten. In ruim honderd jaar is het vlak aan zee ongeveer tien keer voorgekomen dat de wind een uur achtereen die kracht bereikte.
Op zee leidt een dergelijk storm tot buitengewoon hoge golven en is het water bedekt met lange schuimstrepen. Hoogst zelden haalt de wind een nog hoger gemiddelde van orkaankracht. Tijdens windstoten worden zulke snelheden echter vaker gehaald maar wanneer de wind gemiddeld al een snelheid heeft van 100 km per uur kunnen windstoten 130 tot 150 km/uur halen.
In Den Helder werden op de morgen van de 20ste januari windsnelheden van 145 km/uur gemeten, dat zijn windsnelheden van orkaankracht. Boven land kan zo’n storm een verwoestend effect hebben en de gevolgen voor de scheepvaart op zee kunnen groot zijn. De “veiligste” positie voor een zeeschip onder deze omstandigheden is zo ver mogelijk uit de kust, dus in volle zee.
Bron: KNMI
Kans op een zeer zware storm
De stormdepressie trok op 20 januari 1960 over de Noordzee naar Noord Duitsland en was in de nacht van 20 op 21 januari boven Polen aangekomen. Doordat boven land een depressie opvult was de wind afgezwakt tot windkracht 5. In de betrekkelijk korte tijd dat de wind boven de Noordzee woedde had zij voor de scheepvaart toch nog voor veel overlast gezorgd. Ook in het huidige klimaat is de kans dat een storm van dit kaliber met problemen voor de scheepvaart voorkomt onverminderd aanwezig. Zo trok op 1 november 2006 een zware storm over de Noordelijke Noordzee richting Noorwegen. In deze storm kwam het ms. Cementina boven de Waddeneilanden in de problemen. De reddingboot van Ameland die naar dit schip onderweg ging sloeg bij de hulpverlening drie keer over de kop doch kon op eigen kracht de haven van Lauwersoog bereiken. De Cementina werd binnengebracht door een Duitse zeesleper. Andere reddingboten waren urenlang in de weer om een aantal platbodems met passagiers aan boord binnen te brengen. Door gezamenlijke inspanning van redders, bergers en de Kustwacht heeft deze storm in dit gebied geen mensenlevens gekost.
Een stormachtige wind, windkracht 8, betekent dat de wind gemiddeld over 10 minuten een snelheid bereikt tussen 62 en 74 km/uur. Dat is sterk genoeg om takjes en twijgjes af te breken, terwijl lopen en fietsen tegen de wind in moeilijk is. Storm, of windkracht 9 op de schaal van Beaufort, betekent dat de wind gemiddeld over 10 minuten een snelheid bereikt van minstens 75 km/u. Haalt de wind gemiddeld over 10 minuten een snelheid van zeker 90 km/u dan wordt gesproken van zware storm, kracht 10, terwijl een gemiddelde snelheid van 103 km/u staat voor zeer zware storm, windkracht 11. Dan leidt tot grote schade en zeker bij windkracht 11 is het gevaarlijk door rondvliegende dakpannen, golfplaten of andere materialen. Tijdens windstoten liggen de snelheden bij een storm in het algemeen enkele tientallen kilometers per uur hoger. Windstoten duren echter kort en kunnen daarom niet worden benoemd volgens de schaal van Beaufort, die uitgaat van gemiddelde windsnelheden over een langere tijd. Windwaarschuwingen geeft het KNMI vanaf windkracht 6, waarschuwingen voor zware windstoten wanneer de wind in vlagen 75 km/uur haalt of meer. Haalt de wind in vlagen meer dan 100 km/uur dan wordt gewaarschuwd voor zeer zware windstoten. Sterke noordwesterstormen, die lang duren, hebben duidelijk effect op de waterstanden en kunnen langs de kust een stormvloed veroorzaken, een sterke verhoging van de zeespiegel. Storm kan in ons land het hele jaar door voorkomen, maar de kans op een flinke storm die geruime tijd woedt is het grootst in de periode oktober tot en met maart. De temperatuurverschillen tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het Noordelijk Halfrond zijn dan het grootst, waardoor ook de luchtdrukverschillen groot zijn en actieve depressies ontstaan. Wanneer de atmosfeer eenmaal onrustig is kan met een krachtige westelijke luchtstroom op 9 tot 10 kilometer hoogte in de atmosfeer (straalstroom) de ene stormdepressie na de andere ons land bereiken. Het kan dan soms twee weken achtereen herhaaldelijk tot stormachtig weer komen.
Hoe zwaar een storm wordt is niet zozeer afhankelijk van de luchtdruk die de depressie in zijn centrum bereikt, maar wordt bepaald door de grootte van de luchtdrukverschillen in zijn omgeving. Een lage barometerstand zal daarom niet altijd leiden tot storm, maar bij een snelle verandering van de druk neemt de wind meestal wel flink toe. Het gebied met de grootste luchtdrukverschillen en de krachtigste wind ligt meestal ten zuidwesten of westen van de stormdepressie. De zwaarste stormen, in ons land, meestal uit richtingen tussen zuidwest en noordwest, worden dan ook veroorzaakt door depressies die over de Noordzee koersen. Trekt de kern van de depressie juist ten zuiden van ons land langs dan passeert het windveld ook ten zuiden en blijft de zuidwesterstorm in Nederland uit. Door een kleine koersverandering van de depressie kan de storm ons land of een gedeelte daarvan op het laatste moment missen of juist in volle hevigheid treffen. Zo’n verandering wordt soms pas op het laatste moment duidelijk. De meteorologen volgen de ontwikkelingen op de voet en passen de verwachtingen aan als daar aanleiding toe is. De windwaarschuwingen van het KNMI voor de scheepvaart zijn naast internet ook te vinden op NOS Teletekstpagina 710, alle overige waarschuwingen op pagina 713.
Windhistorie
Windaanduidingen zijn er al zolang de zeeën bevaren worden. Vooral voor zeelieden was het belangrijk het windklimaat in kaart te brengen. Plinius beschreef aan het begin van onze jaartelling de beste methode om van de Golf van Aden naar India te zeilen en weer terug. De heenreis werd in 40 dagen gevaren met de "Hippalus", de zuidwest-moesson. De terugreis werd begonnen bij het aanbreken van de "Tybis", de Egyptische decembermaand. De "Vulturus", een wind uit zuidzuidoost was voor de terugreis.
Tot aan de 16e eeuw kregen windrichtingen Latijnse namen: Septentrionalis (noord), Orientalis (oost), Meridonalis (zuid) en Occidentalis (west). De namen zijn nog onder meer te vinden op het Sint Pietersplein in Rome. Rond 1600 begon men de wind aan te tekenen in scheepsjournalen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie leverde in de 17e en 18e eeuw, toen er nog geen windsnelheidsinstrumenten bestonden, een schat aan gegevens op. De windkracht werd onder meer geschat uit geluiden (fluitende wind) en de zeilvoering van schepen. De zeeman keek natuurlijk ook naar het uiterlijk van de zee (golven) of bij harde wind of storm drijfnat van het buiswater. Uit die jaren stammen aanduidingen als bramzeilskoelte (matige wind), haak en kaak (buien met windstoten) en huiken en guiten (harde wind). Een winddraaing met windtoename werd uitschot genoemd. "Voor de wind" is wind recht van achteren; "op de wind" is wind recht van voren. Uit beschrijvingen van de bijstaande zeilen van een schip kan een schatting worden gemaakt van de windkracht, zoals die beschreven is in de schaal van Beaufort. In 1838 werd de schaal van deze admiraal officieel ingevoerd bij de Engelse marine, maar pas in 1873 werd de indeling internationaal bekend. Voor klimaatonderzoek naar windwaarnemingen is het belangrijk de juiste vertaling te vinden tussen de vroegere windaanduidingen en de huidige schaal van Beaufort. Op die manier kunnen de talloze gegevens uit de scheepswaarnemingen weer nuttig worden gemaakt.
Bron: Nader verklaard, website KNMI
Scheepswaarnemingen
Zeeën en oceanen nemen ongeveer 70 procent van het aardoppervlak in beslag. In en boven zee spelen zich processen af die bepalend zijn voor het weer. Veel depressies met regen en wind vinden daar hun oorsprong en zeeën zijn ook brongebieden van luchtsoorten en buien. Het klimaat van een land aan zee wordt bepaald door luchtstromingen vanaf het water. Vooral de overgangsgebieden van land en water, waar tweederde van de wereldbevolking woont, worden gekenmerkt door karakteristieke verschijnselen, zoals een plotselinge koele zeewind op een warme dag, mist, de vorming van buien of gevaarlijke stormen en stormvloed.
Meteorologische waarnemingen op zee zijn dan ook van groot belang voor weersverwachtingen en klimaatonderzoek. Satellieten, weerboeien en vliegtuigen bieden tegenwoordig weliswaar veel gegevens van het weer boven zee. Op de oceaan zijn inmiddels meer dan 500 zwevende boeien operationeel. Daarnaast zijn de waarnemingen aan boord van schepen zijn als aanvulling nog steeds onmisbaar. Zo kunnen satellieten geen luchtdruk meten. Juist de veranderingen in de stand van de barometer vormen belangrijke aanwijzingen voor het ontstaan of de ontwikkeling van stormen. Dergelijke gegevens worden nauwlettend in de gaten gehouden door de meteorologen en verwerkt in de rekenmodellen van de atmosfeer waarop de verwachtingen en stormwaarschuwingen zijn gebaseerd. Op maritiem meteorologisch gebied kent ons land, als zeevarende natie, een lange historie. Al in de 17e en 18e eeuw, ten tijde van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werden aan boord van schepen systematisch weerwaarnemingen verricht. De oude scheepsjournalen worden tegenwoordig weer uit het stof gehaald. Met name de windgegevens bieden informatie over het vroegere klimaat en kunnen aanwijzingen geven voor klimaatveranderingen. KNMI-oprichter en meteoroloog Buys Ballot heeft in de 19e eeuw het verrichten van aan boord van schepen sterk gestimuleerd. Indertijd werden medailles uitgereikt voor de beste scheepsjournalen, een traditie die ook tegenwoordig in ere wordt gehouden om het belang van de scheepswaarnemingen kracht bij te zetten. Vandaag de dag worden op uurlijkse of zesuurlijkse basis iedere dag ruim 40.000 scheepswaarnemingen uit 14 landen over de wereld uitgewisseld, sinds najaar 2007 via internet. De gegevens worden niet meer in scheepsjournalen geschreven, maar direct in de computer ingevoerd en via een telecommunicatienetwerk verspreid.
Bron: Nader verklaard, website KNMI
Stormwaarschuwingen van het KNMI
De stormwaarschuwingen voor de scheepvaart worden opgesteld in de centrale weerkamer van het KNMI in De Bilt. De stormwaarschuwingsdienst van het KNMI, in de 19e eeuw begonnen met seinpalen langs de kust, is nu een moderne dienst, waar meteorologen de weersontwikkeling continu bewaken aan de hand van computerberekeningen en actuele gegevens.
De toren van het gebouw "Neptunus" aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal in Amsterdam, waarop "geregeld bij dag en nacht seinen worden geheschen, die de verwachting betreffende storm aangeven".
Hevige stormen, waarbij vloten vergingen, waren indertijd aanleiding tot de oprichting van nationale meteorologische instituten. Prof. C.H.D. Buys Ballot, de oprichter van het KNMI, stelde op grond van metingen vast dat er een verband bestaat tussen luchtdruk en wind. Door de wet van Buys Ballot kwam de mogelijkheid voor wind- en stormverwachtingen binnen bereik. In ons land werden vanaf de zomer van 1860 telegrafisch overgeseinde actuele gegevens van luchtdrukafwijkingen en wind bekend gemaakt op publicatieborden in de zeehavens. Het was de aanzet tot een stormwaarschuwingsdienst, die het KNMI in 1864 officieel instelde. Engeland startte in 1862 een stormwaarschuwingsdienst voor de kustplaatsen. De waarschuwingen uit Londen werden kenbaar gemaakt door signalen in de vorm van een cilinder met kegels overdag en lantaarns in de nacht. Dit systeem bleek echter niet te voldoen zodat de Engelse stormwaarschuwingsdienst enkele jaren later weer werd gestaakt. Buys Ballot introduceerde toen zijn aëroklinoskoop, een seinpaal voor het aangeven van storm. Dit apparaat bestond uit een horizontale stang die in een schuine stand kon worden gezet. Hoe groter het luchtdrukverschil tussen twee plaatsen, zoals Groningen en Maastricht, hoe schuiner de stand van de stang. Wind wordt veroorzaakt door verschillen in luchtdruk, zodat de stand aangaf of er storm op komst was. Op de aëroklinoskoop was een windvaan bevestigd, die de windrichting aangaf.
In 1867 waren aëroklinoskopen te zien op acht plaatsen langs onze kust en op het dak van het toenmalig hoofdobservatorium van het KNMI, de Zonnenburg in Utrecht. In Engeland en Duitsland werd het idee overgenomen waarbij op de vroegere stormseinen, de palen met cilinders en kegels, zo'n instelbare stang werd bevestigd.
Aëroklinoscoop van Buys Ballot: met deze seinpaal introduceerde de toenmalig KNMI-directeur de stormwaarschuwingen in Nederland
Buys Ballot zag echter meer mogelijkheden om meteorologische gegevens te gebruiken voor de zeevaart. In 1879 stelde hij de commissie voor Wetenschappelijke Zeevaart voor in Amsterdam een filiaal te vestigen van het KNMI. Twee jaar later werd de filiaalinrichting Amsterdam opgericht en in 1900 werd daar de stormwaarschuwingsdienst gevestigd. De aëroklinoscoop raakte uit de tijd en daarvoor in de plaats werden langs de kust een groot aantal posten ingericht, waar overdag bij storm kegels, een bal en vlaggen werden gehesen. In 1916 werden daar ook nachtseinen geplaatst. In dat jaar ging de stormwaarschuwingsdienst om praktische redenen terug naar het hoofdkantoor van het KNMI in De Bilt, dat intussen internationaal tot een belangrijk meteorologisch centrum was uitgegroeid. Ook de districtsindeling van de stormwaarschuwingsdienst veranderde: Buys Ballot ging van start met één distrikt. De waarschuwing gold toen voor de hele kust. Dit heeft stand gehouden tot 1912 of 1913. De uitvoering van de stormwaarschuwingsdienst was toen in handen van de filiaalinrichting van het KNMI te Amsterdam. De directeur van deze vestiging rapporteerde jaarlijks over de werking van de stormwaarschuwingsdienst. Dit verslag werd als Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd. In dit bijvoegsel van zondag 4 en maandag 5 augustus 1912 schrijft hij het volgende: 'Het heeft bij ondergetekende reeds gedurende eenigen tijd een punt van overweging uitgemaakt, of het niet raadzaam zou zijn de stormwaarschuwingsposten te verdelen in twee districten, waardoor het mogelijk wordt een deel der kust te waarschuwen (eventueel op een deel der kust de seinen neer te halen) en een ander deel niet'. De heer L.Roosenburg, de directeur, motiveert vervolgens zijn voorstel met een voorbeeld. Hij stelt daarom voor de kust te verdelen in een district Noord en een district Zuid, waarbij IJmuiden het scheidingspunt zou kunnen zijn. Weer later, toen toegenomen kennis van de meteorologie een verdere detaillering mogelijk maakte en de verbeterde radiocommunicatie er voor zorgde dat de waarschuwingen op de schepen ontvangen kon worden kwam een opdeling in vier waarschuwingsgebieden, te weten: Noord (van Borkum tot den Helder), Midden (van Den Helder tot Hoek van Holland), Zuid (van Hoek van Holland tot de Belgische grens) en IJsselmeer (het IJsselmeergebied zonder het havengebied van Amsterdam (na voltooiing van de Afsluitdijk). Vooral de ouderen zullen zich deze indeling nog herinneren. Omdat de scheepvaart belangrijker werd, en daarmee de noodzaak van een goede berichtgeving en waarschuwingsdienst werd in 1972 de huidige indeling vastgesteld bestaande uit zes districten, te weten: Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Texel, Rottum en IJsselmeer. De uitvoering van de wind-en stormwaarschuwingsdienst (WSWD) en de daarbij behorende districten wordt bij ministeriële beschikking geregeld. Sinds 1972 is er opnieuw veel veranderd. De meteorologie heeft zich stormachtig ontwikkeld, en ook de scheepvaart verandert. De watersport in de kust- en ruime binnenwateren groeit enorm. Deze, meer kwetsbare groep varenden heeft behoefte aan nog gedetailleerdere waarschuwingen. Dit geldt ook voor de binnenvaart op de ruime binnenwateren. Daarom wordt door het KNMI, in nauwe samenwerking met gebruikers en overheden gewerkt aan een nieuwe indeling, die beter aansluit bij de behoeften.In 1921 ging, als nasleep van de watersnood van 1916, de Stormvloedseindienst (SVSD) van de Dienst Getijdenwateren (DGW) van start. Het KNMI gaf in eerste instantie een waarschuwing voor overschrijding van een bepaalde waterstand, waarna de SVSD tot actie overging. De stormwaarschuwings- en stormvloedseindienst hebben in de loop van 20e eeuw geprofiteerd van de enorme vooruitgang in de meteorologie en communicatie, al waren er ook moeilijke tijden. Zo werd in 1934 het aantal waarschuwingsposten langs de kust vanwege bezuinigingen aanzienlijk verminderd, terwijl tijdens de Tweede Wereldoorlog de waarschuwingsdienst van het KNMI nauwelijks functioneerde. Vooral daarna is de nauwkeurigheid van de prognoses en de berichtgeving verbeterd. Vanaf 1956 werd een nieuwe methode gehanteerd waardoor de opzet, de afwijking van de waterstand boven astronomisch getij, als advies aan de SVSD kon worden gegeven. In 1989 opende het KNMI in een uit de oorlog daterende betonnen radartoren op de duinen van Hoek van Holland de maritiem meteorologische dienst met een regionale vestiging in Middelburg. Sinds eind 2001 worden de maritieme taken uitgevoerd in de centrale weerkamer in De Bilt. De meteorologen zijn verantwoordelijk voor de weers- en waterstandsverwachtingen voor de scheepvaart en de stormwaarschuwingen. Op verscheidene olie- en gasproduktieplatforms in de Noordzee staan sensoren opgesteld voor het meten van windsnelheid, windrichting, lucht- en watertemperatuur, luchtvochtigheid en zicht. Op een aantal platforms worden ook golfhoogte- en waterstandsmetingen verricht. Bovendien ontvangt de maritiem meteorologische dienst via De Bilt continu gegevens van het internationale meteorologische net, het "Global Telecommunication System", van weersatellieten en van radarsystemen. De informatie wordt verwerkt in computermodellen, waarmee berekeningen worden uitgevoerd voor de verschillende verwachtingen. Niet alleen weersverwachtingen voor de korte en lange termijn tot vijf dagen vooruit, maar ook verwachtingen van golven, deining, afwijkingen van de waterstanden en getijstromingen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van het HIRLAM weermodel van het KNMI. Daarnaast verwerkt het KNMI de computerberekeningen van het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op de Middellange Termijn (ECMWF) in Reading. De seinpaal van Buys Ballot is inmiddels verhuisd naar het bedrijfsmuseum van het KNMI in De Bilt. Met dank aan Kees Dekker KNMI, bron: website KNMI
Zware storm
Zware storm of windkracht 10 op de schaal van Beaufort levert windsnelheden op tussen 89 en 102 km/uur (24,5 - 28,4 meter per seconde). Zo'n storm gaat vergezeld van zeer zware windstoten van meer dan 100 km/uur en soms worden snelheden bereikt van circa 150 km/uur. Een zware storm leidt tot grote schade aan gebouwen, bomen kunnen worden ontworteld en flinke takken breken af. In de volle wind is het ook voor volwassenen moeilijk om je staande te houden. Ook in het verkeer is een storm hinderlijk met extra risico's voor (brom)fietsers, motorrijders, vrachtauto's, auto's met aanhanger en caravans. Alle vogels blijven bij windkracht 10 aan de grond. Op zee gaat een storm vergezeld van zeer hoge golven met lange verstortende schuimkammen en zware overslaande rollers. De zee ziet wit van het schuim en het zicht wordt daardoor zeer beperkt. Een zware storm vergezeld van sneeuw leidt tot volledige ontwrichting van het verkeer en openbaar vervoer. De wegen raken dan versperd door meters hoge sneeuwduinen.
Bron: Nader verklaard, website KNMI
Huidige districtsindeling Nederlandse kustwateren
Het KNMI geeft bij zware storm voor de verschillende districten stormwaarschuwingen uit voor de scheepvaart en waarschuwingen voor het verkeer. De wind- en stormwaarschuwingen zijn onder meer te vinden op internet en NOS Teletekst pagina 710 en te beluisteren via de marifoon. Bij een zware storm geeft het KNMI ook een Weeralarm af voor zware storm en vaak ook voor zeer zware windstoten. Wanneer de storm vergezeld gaat van sneeuw wordt een Weeralarm afgegeven voor sneeuwstorm. Via Meteoalarm.eu wordt door het KNMI in Europees verband gewaarschuwd voor storm en windstoten.
In 2002 is de districtsindeling voor wind- en stormwaarschuwingen, de Wind- en Stormwaarschuwingsdienst (WSWD), geregionaliseerd. Aanleiding is het toegenomen gebruik van de kustwateren door kwetsbare recreatievaart en de vooruitgang in de voorspellingsmethoden, waardoor de waarschuwingen nog adequater gegeven kunnen worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kustwateren en ruime binnenwateren. Voor de kustwateren worden aparte waarschuwingen gegeven voor vijf districten: Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Texel en Rottum. De ruime binnenwateren bevatten vijf dsitricten: Zierikzee, Marken, IJsselmeer, Harlingen en Delfzijl. De vorige districtsindeling, die bijna dertig jaar heeft voldaan, maakte een onderscheid in zes districten, waarbij de ruime binnenwateren vielen onder de Noordzeedistricten Vlissingen, Texel en Rottum. Wind en golven zijn op de Waddenzee en de Zeeuwse wateren veel minder dan op de Noordzee en die verschillen komen nu veel beter tot hun recht. Bovendien is door de dijk Enkhuizen/Lelystad het vroegere IJsselmeer opgedeeld in IJsselmeer en Markermeer, wat met name voor de binnenvaart grote gevolgen heeft. De opsplitsing van district IJsselmeer is conform de aanbeveling van de Raad voor de Transportveiligheid, die onderzoek verricht naar scheepvaartongevallen.