Al kort nadat in Ouddorp de reddingboot “Baron van Lynden” was gekomen, werd door de directie van de Zuid Hollandse Maatschappij tot Redding van Drenkelingen ook gekeken naar een plaats voor een krachtige motorreddingboot in Hellevoetsluis of Stellendam. Het toeval wil, dat in 1923 al vele reddingen werden gedaan door de vissers en de garnalenhandelaar De Jager, die ook al contacten had met de directie van de Zuid Hollandse Maatschappij tot redding van Schipbreukelingen.
Op een vraag van de Maatschappij of er in Stellendam een boot kon liggen en of er voldoende bemanning zou zijn, werd uit visserskringen meteen positief gereageerd en kreeg de Maatschappij een station in Stellendam. Maar men had nog geen eigen boot. In 1926 nam burgemeester Charbon van Stellendam het beheer van het station op zich. Tijdens een vergadering op 22 oktober 1925 besloot de directie dat er een boot gebouwd zou worden bij scheepswerf de Jong in Vlaardingen. De kosten bedroegen f 37.840,-.Het zou een dubbelschroefs motorboot worden met een lengte van 17,5 meter. De 2 schroeven werden aangedreven door een 2-cylinder Kromhout ruwolie motor van 44 pk. Eind 1926 naderde de boot haar voltooiing. De motoren waren ondergebracht in 2 waterdichte, van elkaar gescheiden kamers. De boot was uitgerust met een waterdichte dubbele bodem en zijwanden. Naast de bemanningsleden zou er, verdeeld over de verschillende verblijven, aan 63 schipbreukelingen plaats geboden kunnen worden. Een aan de voorste motor gekoppelde dynamo zorgde voor de verlichting en de accubatterij. Het roer kon vanuit de open bovenbouw op het achterschip en vanuit de machinekamer worden bediend.
In de zomer van 1926 voerden de directieleden met Adriaan de Jager overleg of hij de functie van schipper wilde aanvaarden. Vanwege zijn gebondenheid met het garnalenbedrijf bedankte hij hiervoor. Zijn zoon Willem werd in de vergadering van 12 oktober 1926 tot schipper benoemd, terwijl vader Adriaan als reserveschipper zou fungeren. De naam de Jager zou jaren bij de Maatschappij terugkomen, ook Leen en Arie en tot 1990 was er zelfs Dirk de Jager die agent was van de Maatschappij. Als machinist werd Izaak de Rijcke in vaste dienst genomen. Uit het gezin de Jager zouden vanaf december 1926 nog 2 zonen op de reddingboot dienst gaan doen. Arie en Leen werden opstapper. Aan de haven van Stellendam kon voor f 1,- per jaar een stukje grond worden gehuurd. Hierop werd een loods van ruim 40 m2 gebouwd. Op 30 april 1927 werd de reddingboot “Koningin Wilhelmina” overgedragen. Na nog enkele aanpassingen werd de boot in de loop van mei 1927 in de haven afgemeerd. Daarmee had het Station Stellendam haar eerste reddingboot.
Word donateur
DANKZIJ ONZE VELE DONATEURS
Sinds 1824 wordt het werk van KNRM mogelijk gemaakt door trouwe en betrokken donateurs, die met donaties, giften, testamenten of legaten de KNRM steunen.
Doneer nu
De grootste redding, en tevens een grote ramp, vond plaats op 16 januari 1929. Het was bar winterweer met hevige sneeuwbuien. De “Valka” uit Letland was via de Waterweg uitgevaren en vastgelopen op de Maasvlakte. De “Prins der Nederlanden” uit Hoek van Holland ging er naar toe maar tijdens de vele reddingspogingen sloeg deze om. Dit werd gemeld door de marconist van de “Valka”. Rond 2 uur die middag kreeg Adriaan de Jager telefonisch het verzoek om uit te varen om te gaan zoeken naar de overlevenden van de reddingboot en voor redding aan de bemanning van de “Valka”. Izaak de Rijcke en Leendert de Jager gingen in de machinekamer. De vaste matrozen waren Bastiaan de Blok en Abraham Troost en als opstapper Gerrit van Gelder. Ze voeren uit bij een noorderstorm en zware sneeuwbuien. Onderweg werd al uitgekeken naar de omgeslagen reddingboot maar deze werd niet gevonden. Bij de “Valka” aangekomen weigerde tot enkele malen toe de bemanning en de kapitein het schip te verlaten. De Jager besloot terug te gaan naar de haven van Stellendam, maar helaas liep de boot vast op de Garnalenplaat dichtbij de thuishaven. De schipper besloot te wachten tot de volgende morgen, omdat het dan hoog water was. Omdat er nog geen radioverbindingen waren, wist niemand wat er aan de hand was, en in Stellendam stond iedereen bij de haven in afwachting van de reddingboot, die echter niet kwam. De “Koningin Wilhelmina” lag intussen werkeloos op de Garnalenplaat waar hij redelijk veilig zat.
Intussen keek de vuurtorenwachter onophoudelijk door zijn kijker en op een gegeven ogenblik zag hij de “Prins der Nederlanden” met de kiel naar boven drijven door het gat van de Hawk over de Hinder, richting het Oude Bokkegat. In overleg besloot men aan 2 vissersschepen uit Goedereede te vragen om voor het donker naar de omgeslagen boot te gaan kijken. Rond 4 uur in de middag voeren de GO8 van schipper P. Redert en de GO27 van schipper ’t Mannetje de haven uit, ieder met 7 man aan boord. Vanwege de hevige sneeuwstorm was er slechts enkele meters zicht. De tocht bleef tevergeefs.
Intussen bleef de “Valka” maar SOS signalen afgeven. Agent Vruggink uit Hellevoetsluis belde daarop naar Stellendam om te vragen of de “Koningin Wilhelmina” terug kon gaan, waar hij kreeg te horen dat ook deze reddingboot niet terug was gekeerd.
Aan het eind van de nacht begon bij de Garnalenplaat het water te rijzen en rond half 6 in de ochtend was de “Koningin Wilhelmina” weer vlot. Meteen voer men terug naar de haven van Stellendam, waar onmiddellijk de brandstoftanks werden gevuld, en de Jager burgemeester Chabot opzocht om nadere orders te ontvangen. Op 17 januari 1929 om 8 uur voer de reddingboot uit, bij zware sneeuwbuien. Bij de “Valka” aangekomen zag de Jager dat de positie van het schip was verbeterd sinds de vorige dag zodat het langszij gaan makkelijker was. Langszij gekomen sprongen velen vanaf het hoge dek in het springnet van de reddingboot. De “Koningin Wilhelmina” kon de terugreis aanvaarden met 20 mannelijke en 3 vrouwelijke bemanningsleden. De kapitein en de marconist weigerden van het schip te komen en bleven aan boord. De reddingboot was rond kwart over 11 weer in de haven van Stellendam. Na overleg met de burgemeester besloot de Jager direct terug te gaan naar de “Valka” vanwege het weer. In de namiddag keerde men weer terug in de haven. Omdat Hoek van Holland tijdelijk geen reddingboot had, besloot de directie om de “Koningin Wilhelmina” daar tijdelijk te stationeren.
Op het strand van Rockanje spoelde die morgen de “Prins der Nederlanden” aan, en korte tijd later, 5 bemanningsleden waaronder schipper van der Klooster.
Nadat de boot geruime tijd in Hoek van Holland had gelegen kwamen daar 2 nieuwe reddingboten en keerde de “Koningin Wilhelmina” weer terug naar Stellendam.
In 1930 werd de boot uitgerust met een zend- en ontvangsttoestel van 100 Watt. Regelmatig werd er een beroep op de “Koningin Wilhelmina” gedaan. Per 1 juni 1929 werd Willem de Jager in vaste dienst van de maatschappij gesteld.
Half september 1930 strandde het Italiaanse stoomschip “Edera” op de Hinder. Het schip lag er al enkele dagen en men was al bezig met bergingswerkzaamheden toen er een zware Zuidwester storm opstak. In de loop van de avond ontving burgemeester Chabot van de rederij van het schip het verzoek om de bemanning van het schip te halen. Om 9 uur die avond voer de “Koningin Wilhelmina” uit, en met veel moeite lukte het de 32 opvarenden over te nemen en naar Hellevoetsluis te brengen.
Bij diverse reddingen bleek dat er behoefte was aan een kleine vlet. Regelmatig strandden schepen op zandbanken of ondiepe plaatsen waar de reddingboot niet bij kon komen. In 1935 liet men in den Helder een Huisduiner vlet bouwen, die aan station Stellendam werd toegevoegd. Naast hulpverlening aan de koopvaardij kwam het jaarlijks ook regelmatig voor dat men hulp moest bieden aan Stellendamse, Goereese of Ouddorpse vissers. De morgen van 6 februari 1935 begon met mooi weer, maar in de loop van de ochtend draaide de wind naar Noordoost en begon aan te trekken. Het werd stormkracht. Vuurtorenwachter Troost belde dat de SL54 van schipper J. van Dam, noodseinen gaf bij de Ooster. Om kwart over 5 ’s middags verliet de reddingboot de haven en spoedig werd de SL54 bereikt die probeerde de op sleep genomen SL6 van de zandbanken af te houden. De bemanning van de reddingboot maakte een sleepverbinding en sleepte beide kotters naar Stellendam. In het slijkgat dobberde de SL23 die om hulp riep. Deze was ook dringend nodig en schipper de Jager liet de sleep met beide kotters los, en voer langszij de SL23. 3 bemanningsleden werden overgenomen en korte tijd later zonk het schip. Helaas kreeg men bij de redding een ankerketting van het scheepje in de schroef waardoor de reddingboot met een motor verder moest. De beide andere kotters waren intussen ook al weggesleept en rond 11 uur die avond meerden de boten in Stellendam af.
De beide Nederlandse Reddingsmaatschappijen, de KNZHMR (Koninklijke Noord en Zuid Hollandse Maatschappij Redding Maatschappij) en de KZHMS )Koninklijke Zuid Hollandse Redding Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen), werden al spoedig met de gevolgen van de oorlog geconfronteerd. Alle boten moesten varen met een rood kruis op de romp en een Rodekruisvlag in top. Ook de namen moesten anders. Alles wat betrekking had op het Koninklijk Huis werd in september 1941 verboden en de rest van de oorlog was de reddingboot gedwongen om de naam “Stellendam” te voeren. Ook moesten op elke boot één of meerdere Duitsers mee. Meerdere keren werd tijdens de oorlogsjaren gevaren voor neergestorte vliegtuigen, maar reddingen kwamen helaas niet voor.
Zaterdag 17 december 1949 was heel Stellendam in diepe rouw. Al de hele week was het onstuimig en vrijdag de 16e verslechterde het weer enorm. Willem de Jager lag op dat moment in het ziekenhuis voor een operatie en Bas de Blok verving hem. Zijn zoon Han, al sinds zijn 20e stuurman/opstapper op de reddingboot, werd door zijn vader gevraagd mee te varen als dit nodig was. Rond 8 uur ’s avonds moest de boot varen en Han en zijn vader gingen mee. Leen de Jager had de motoren al gestart en ook Klaas Roon, de 2e machinist, was al aan boord. Verder gingen mee: Heb Grootenboer (die zijn broer Kees verving) Marien van Soest en Bram Troost. Het bleek te gaan om een schip in nood op de Noord Steenbank. Het Zweedse stoomschip “Aslog”, was in een zware storm met windkracht 11 tot 12 terecht gekomen. Er werden 3 reddingboten op af gestuurd, de “President Wierdsma” uit Breskens, de “Maria Carolina” uit Veere en de “Koningin Wilhelmina” uit Stellendam. De boten uit Breskens en Veere waren rond middernacht bij het Zweedse schip, maar die had nog geen hulp nodig. De boot uit Veere ging terug naar station en de boot van Breskens bleef bij het schip. Men vond het wel vreemd dat de “Koningin Wilhelmina” maar niet op kwam dagen.
Deze voer richting Slijkgat met zware golven en een minimaal zicht. Regelmatig sprong de boot uit het water en klapte daarna met de onderkant in de zee. Rond kwart voor 1 ’s nachts bereikte men de uiterton “Brammetje”. Ineens zag schipper Bas de Blok lichten van een schip aan stuurboord. Bas wilde vaart minderen om bij het schip te gaan kijken of deze hulp nodig had, toen er plotseling een enorme muur van water op de stuurboordkant van het schip aankwam. De boot werd op haar kant gegooid, maar door haar zelfrichtend vermogen kwam deze weer overeind. Het bleek al snel dat het open stuurhuis waar de Blok en Grootenboer stonden, leeg was. De beide mannen hadden geen reddingsvest aan en waren in de kolkende zee niet te zien. Leen de Jager, Klaas Roon en Marien van Soest bleven in de stuurhut om naar de drenkelingen te zoeken. Na drie kwartier zoeken in de monding van het Slijkgat besloot men het zoeken te staken en tot de andere ochtend te wachten. Op bevel van Marien van Soest nam Han de Blok de bediening van de bakboordmotor over. Van Soest had na overleg met de anderen besloten op zee te blijven en het daglicht af te wachten en daarna verder te gaan zoeken. Omdat de antenne van de radio was afgebroken was het onmogelijk om contact met de wal op te nemen. Rond half 11 de volgende morgen was er nog geen drenkeling gevonden en werd besloten om naar de Berghaven in Hoek van Holland te varen, waar ze tegen 1 uur die middag aankwamen. Intussen was het op de Molenkade in Stellendam zwart van het volk geworden omdat het ergste werd gevreesd. Rond het middaguur belde Dirk de Jager resoluut Aren Brinkman in Hoek van Holland en kreeg daarvan voorzichtig te horen dat de reddingboot in de Berghaven lag en er 2 mensen werden vermist. Op agent van de Brink ruste de zware taak om de beide families in te lichten. Later die zondagmiddag kwamen de overgebleven bemanningsleden van de “Koningin Wilhelmina” per taxi terug naar Stellendam. Niet alleen de familie rouwde, maar heel Stellendam.
Ook geschokt was men op het Zweedse schip “Aslog”. Men gaf geld voor de achtergebleven weduwen en ook de rederij liet zich niet onbetuigd. De Zweedse regering stelde 10.000 Kronen beschikbaar voor de opvoeding van de kinderen. De Zweedse reddingsmaatschappij verleende postuum aan Bas de Blok en Heb Grootenboer haar zilveren reddingsmedaille, terwijl aan de 3 boten die aan de redding hadden meegedaan een zilveren plaquette met inscriptie werd uitgereikt. Die werden begin maart 1950 uitgereikt door de Zweedse gezant
In het voorjaar van 1950 spoelde het stoffelijk overschot van Bas de Blok aan op het Duitse eiland Sylt. Eerst kon hij niet worden geïdentificeerd en werd hij op het eiland begraven. Aan de hand van een in een zak gevonden vissersbriefje wist men de naam te achterhalen. Door bemoeienis van de Reddingsmaatschappij en de Zweedse gezant werd hij, onder grote belangstelling op 13 februari 1951 in Stellendam begraven. Het stoffelijk overschot van Heb Grootenboer is nooit gevonden. Zoon Han de Blok werd op 1 april 1975 schipper op de “Koningin Juliana” in Hoek van Holland.
Rond half 3 in de middag van vrijdag 18 januari 1952 voer de “Koningin Wilhelmina” in een zware Noordwester storm uit voor 2 sleepboten in nood op de Maasvlakte. Het betrof de “Witte Zee” en de “Ganges”, die een tros in de schroef hadden gekregen tijdens een reddingsactie. De reddingboot “President Jan Lels” had assistentie gevraagd van de Stellendamse boot. Op vol vermogen voer de reddingboot tegen de metershoge golven op . Rond half 4 kwam over de radio het bericht van de “Witte Zee” van “man over boord”. Ze hadden iemand met een zwemvest aan, voorbij zien drijven. Een zoekactie door de “Koningin Wilhelmina” leverde helaas niets op. Aan het eind van de middag werd duidelijk dat de “President Jan Lels” tijdens de storm op haar zij was gegooid en dat hierbij schipper Aren Brinkman overboord was geslagen. Het redden van de bemanning van de sleepboot “Ganges” was een moeilijke zaak. Elke keer als de reddingboot langszij kwam, sprongen er bergers over in het springnet. Ook van de “Witte Zee” werden 11 mensen van boord gehaald. Met een zwaar beschadigde reddingboot, 29 geredden en een vermoeide bemanning, voer de “Koningin Wilhelmina” terug naar Stellendam. Dezelfde avond nog voer de reddingboot naar Hoek van Holland voor aflossing van de collega’s van de “President Jan Lels”. De zondag daarna keerde de reddingboot terug naar Stellendam.
Het stoffelijk overschot van schipper Aren Brinkman spoelde spoedig aan op het strand van Noordwelle op Schouwen-Duiveland. Op woensdag 23 januari 1952 werd hij onder grote belangstelling in zijn geboorteplaats, Stellendam, begraven.
In de middag van 31 januari 1953 nam de noordwesten wind toe tot stormkracht. Aan het begin van de avond kwam Gert Roon, de 1e machinist roepen om uit te varen. Al snel werden de motoren gestart en spoedig was de bemanning compleet en ging de reddingboot op weg naar het op de Banjaard, voor de kust van Schouwen, gestrande Finse stoomschip “Bore VI”. Vanuit Veere was de “Maria Carolina Blankenheijm” op weg. Langzaam worstelde de reddingboot tegen de stroom in en al spoedig moest Willem de Jager constateren dat de zee hem te sterk was. Via Scheveningen Radio kwam de order dat men moest proberen via het Haringvliet, langs Bruinisse naar de Oosterschelde te varen om via de andere kant bij het schip te komen. Snel ging men via het Haringvliet met de wind in de rug maar ter hoogte van de Hellegatsplaten kwam, naar later bleek onterecht, het bericht dat de Fin geen hulp meer nodig had. Na overleg met Radio Scheveningen besloot Willem de Jager Willemstad binnen te lopen om daar het daglicht af te wachten. In de nacht bezweek er een dijk in Willemstad en de redders hielpen met de evacuatie van koeien. In de vroege ochtend van 1 februari 1953 nam de burgemeester van Willemstad via de radio aan boord contact op met de wal om hulp te vragen. Ineens zakte het water en wist Willem dat er weer een dijk was doorgebroken en riep hij de bemanning bijeen om uit te varen. Toen men bij den Bommel kwam dreef er huisraad rond de boot en wist men dat het ook op Flakkee mis was. Zo snel men kon ging men naar Stellendam. Aan het eind van de ochtend was men in de haven en zagen ze dat hun dorp was ondergelopen. Met de kleine reddingsvlet haalde men mensen van zolders, daken of uit bomen. Toen de dorpelingen waren gered, zetten de redders zich in bij de evacuatie van de mensen die naar Hellevoetsluis vervoerd werden. Dag en nacht was men in touw, ook om zieken op te halen en naar Hellevoetsluis te brengen. Een keer hadden ze een kleine 100 ouden van dagen, vrouwen en kinderen van een op de plaat van Scheelhoek gestrand schip, aan boord. Tegen de avond van 4 februari voer de reddingboot in opdracht van de Maatschappij naar Hoek van Holland, waar men eten kreeg, warme kleding en rust. De andere morgen voeren ze weer terug naar Stellendam en vervoerden opnieuw evacués en verleenden hulp tot er op vrijdag niets meer was te doen voor de bemanning en men terug ging naar Hoek van Holland.
De houten vlet waarmee de Stellendammers tijdens de ramp zoveel dorpelingen hadden gered, had zoveel geleden dat ze onherstelbaar beschadigd was. De Maatschappij besloot daarop tot de bouw van een nieuwe vlet die begin 1954 op het station werd afgeleverd. Veel werd deze niet gebruikt en 4 jaar later werd ze vervangen door een iroko teak gebouwde roeivlet. In 1963 werd station Stellendam voorzien van een opblaasbare rubberboot.
Het jaar 1958 was voor de beide stations een historisch jaar want zowel Ouddorp als Stellendam zagen hun schippers verdwijnen. Op 15 juli 1958 gaf Willem de Jager na 32 jaar zijn functie over aan stuurman Teeuw van Ours. Aan Willem werd in september 1958 de gouden medaille voor menslievend hulpbetoon toegekend. Op 26 september 1961 overleed Willem op 63-jarige leeftijd. De naam de Jager bleef echter, want Dirk de Jager werd in 1961 ingezet als agent voor Stellendam en in 1972 werd hij dat voor beide reddingstations. In 1961 werd de “Koningin Wilhelmina” voorzien van een VHF telefonie-installatie en enkele jaren later volgde de radar. In 1962 wijzigde de ligplaats van de reddingboot. Ten gevolge van de Deltawerken werd de boot afgemeerd in de, op dat moment nog in aanleg zijnde, binnenhaven van Stellendam.
In 1967 kwam de “President J.V. Wierdsma” vanuit Breskens naar Stellendam. De “Koningin Wilhelmina” werd van de sterkte afgevoerd. Door het gereedkomen van de Haringvlietdam in 1970, werd de afsluiting van het Haringvliet een feit. In 1971 werd een nieuwe ligplaats in de buitenhaven van Stellendam in gebruik genomen. 11 maart 1972 vierden de Stellendammers feest. Een nieuwe boot werd overgedragen aan de toenmalige schipper, Teeuw van Ours en deze kreeg de naam, “Zeemanspot”. Deze boot heeft 29 jaar trouwe dienst gedaan. De boot had een stalen romp, was 21,00 meter lang, had een stuurhuis van zeewaterbestendig aluminium, was 4,60 meter breed, had een diepgang van 1,50 meter en de boot was uitgerust met 2 GM motoren van elk 200 Pk voor de aandrijving. De boot koste toen f 1. 285.000.-.
In de ochtend van 5 september 1985 voer het Noorse zeilschip “Tullemon” op de Noordzee met een West tot Noordwestenwind van 7-8. Het schip wilde de haven van Hoek van Holland binnenvaren maar kreeg daarvoor geen toestemming. De kapitein met zijn vrouw besloten naar de haven van Stellendam te varen maar het liep vast op de Ribben, een zandbank voor de kust van Goeree. Rond half 1 in de middag zond de Noor een noodsignaal uit, waarna de “Zeemanspot” direct uitvoer. Vanwege de woeste zee was het onmogelijk om verbinding te maken met het 12,00 meter lange jacht. Leen Koese, sinds 1997 schipper, zag al snel dat de situatie hopeloos was en drong er bij het echtpaar op aan het schip te verlaten. Na veel aandringen besloot de vrouw dit te doen. Via de rubberboot kwam zij veilig aan boord van de reddingboot. Rond 5 uur die middag besloot ook de man het schip te verlaten en sprong in zee waar hij door de bemanning van de “Zeemanspot” werd opgepikt. Het echtpaar werd veilig naar de wal gebracht, terwijl het zeilschip helemaal onder liep en verloren is gegaan.
Naast hulp aan de visserij zorgde in 1980 de watersport voor driekwart van de acties.
Op 6 maart 1987, rond kwart voor 8 ’s avonds, werd de bemanning van de “Zeemanspot” opgeroepen voor de ramp met de veerboot “Harald of Free Enterprise” in Zeebrugge. Ongeveer 130 mensen vonden hierbij de dood. Voor de “Zeemanspot” was het een behoorlijk eind varen en men kwam pas om 1 uur in de nacht aan. De boot werd ingezet bij het afzoeken van de omgeving, naar mogelijk in het water liggende slachtoffers. De hele nacht werd gezocht, echter zonder resultaat. Omdat er gebrek was aan brancards stelde men de 16, standaard aan boord zijnde brancards, ter beschikking. Halverwege de zaterdagmorgen was de hulp niet langer nodig en zaterdagmiddag, rond half 3 was de reddingboot terug in Stellendam. Later kregen de redders voor deze hulp een onderscheiding.
Vele soorten meldingen heeft de “Zeemanspot” in de loop van die 29 jaar gehad, van vermiste surfers, schip in brand, jachten in nood, gestrande kotters enz.
Op 18 februari 1990 was het Amerikaanse booreiland “Gilbert Rowe” op weg naar Rotterdam voor onderhoud toen één van de 2 sleepboten problemen kreeg met de stuurmotor. De andere sleepboot was alleen niet in staat het platform op koers te houden en het platform werd richting Hoek van Holland gestuwd in een woeste zee en een noordwestenwind van 9-10. Leen Koese had dit op de scanner gehoord en nam contact op met het Kustwacht Centrum. In overleg met station Hoek van Holland werd besloten dat beide boten, de “Koningin Juliana” uit Hoek van Holland en de “Zeemanspot”uit Stellendam er naar toe zouden gaan. Inmiddels waren ook helikopters gealarmeerd en deze haalden 33 zeelieden van boord.
Op vrijdag 27 januari 1990 strandde de garnalenkotter SCH 25 op de zandplaat Ooster. De kotter zou er, door het neergaand tij, het grootste deel van de dag niet meer af kunnen komen. De vissersboot was geladen met verse garnalen voor de visafslag in Stellendam. De schipper rekende er al op dat zijn vangst verloren zou gaan, maar had niet op de redders gerekend. Zowel de “Griend” uit Ouddorp als de “Zeemanspot” waren ter plaatse gekomen. De “Griend”haalde de viskisten met garnalen van de kotter en bracht ze aan boord van de “Zeemanspot”. Nadat alles geladen was, bracht deze ze naar de visafslag.
In 1990 moest Dirk de Jager op 72 jarige leeftijd zijn functie als agent neerleggen. Cor Noordhoek werd toen agent. Er werd ook een plaatselijke commissie gevormd. Voorzitter hiervan is de toenmalige burgemeester van de gemeente Goedereede, Kees Sinke. Cor Noordhoek was agent tot 2005. Hij werd opgevolgd door Jan van Wezel.
Vanaf 1 januari 1991 gingen de 2 Maatschappijen op in een nieuw gevormde maatschappij met de naam: Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij. (KNRM).
Vanaf 1 januari 1995 kreeg Stellendam er een 2e reddingboot bij voor het Haringvliet, de “John Stegers. Deze is voorzien van 2 Yamaha motoren van elk 70 Pk waarmee een snelheid van ongeveer 60 km/uur kon worden gehaald. Naast de gebruikelijk navigatieapparatuur en een marifoon, was er ook een opvouwbare brancard aan boord en was de boot voorzien van een brandbluspomp. Schipper werd Kees Koese, een neef van Leen Koese. De eerste actie was al op dezelfde nacht. Er was een rode vuurpijl gesignaleerd en de “John Stegers” zocht op het Haringvliet. Ondanks een urenlange zoekactie werd er niets gevonden.
Alle stations hadden intussen een boothuis, geschonken door Evert en Jo van der Elst die de KNRM een warm hart toedroegen. Het boothuis van de “Zeemanspot” kreeg de naam “Bouwen en Bewaren: Evert en Jo van der Elst. Sinds mei 1997 ligt de “John Stegers” in een drijvend boothuis met de naam “Bewaren en Vertrouwen: Jo en Evert van der Elst.
Op 13 juli 1997 voer een 65-jarige Duitser met zijn 43-jarige schoonzoon met hun jacht “Desiree” in het Slijkgat op weg naar de haven van Stellendam toen plotseling de vader overboord viel. De schoonzoon kon echter totaal niet zeilen zodat het jacht al spoedig hulpeloos ronddreef. Het was regenachtig met een fikse noordwestenwind 6-7. De “Zeemanspot”, “John Stegers” en de “Griend” werden opgeroepen. De “John Stegers” was als eerste ter plaatse en bracht 2 redders over, die het schip naar Stellendam brachten. Een grote zoekactie werd op touw gezet met diverse reddingboten, een vliegtuig en een helikopter van de Marine, de havendienst en de Ouddorpse Reddingsbrigade. Een groot gebied werd afgezocht. Zonder resultaat. Om half 4 werd de zoekactie afgeblazen.
Op een zaterdag in juni 1997 had de “John Stegers” een geweldig drukke dag. De reddingboot was uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens de Havendag in Middelharnis en lag in de binnenhaven aan het Vingerling. Halverwege de middag had men via de marifoon al een waarschuwing gekregen van de Kustwachtpost Ouddorp dat er een onweersbui naderde. Toen dit losbarstte was het noodweer en via de marifoon hoorde men een noodoproep van een jacht op het Haringvliet Er was iemand overboord geslagen. Met volle kracht voer de reddingboot via het havenkanaal naar het Haringvliet. Op het Haringvliet aangekomen trof men een enorme chaos aan. Boten hadden averij opgelopen of waren gestrand. Van het jacht waarvan de noodoproep was gekomen, hoorde men niets meer. Samen met de ”Ocean 5” van het bergingsbedrijf Okker, die ook al bezig was met bergen en reddingswerk, ging men aan het werk. Van de ”Ocean 5” kwam de melding dat men een gekapseisd zeilbootje in zicht had waarop nog mensen zaten. Vol gas ging de “John Stegers” eropaf . Het bleek het jacht “Don Quichot” te zijn wat tussen Middelharnis en Stad aan ’t Haringvliet was omgeslagen. De eigenaar was behoorlijk onderkoeld en totaal in de war Hij werd via de havenmeester van den Bommel naar een dokter gebracht. Op ongeveer 100 meter van dezelfde plaats was een 12 meter lang jacht over de keien geslagen. 3 personen werden van boord gehaald en ook naar den Bommel gebracht. De bemanning was verschillende uren bezig met het vlot trekken van jachten. Op 18 oktober 2003 vertrok de “John Stegers” en kwam de nieuwe boot “Willemtje”. Dit is een type Atlantic 21 rubberboot met een vaste bodem. De lengte is 6,45 meter, 2,25 meter breed en een diepgang van slechts 0,70 centimeter. De boot heeft 2 motoren van elk 75 Pk. De snelheid is 30 knopen.
In 2001 werd de “Zeemanspot”vervangen door de uit Breskens afkomstige “Prinses Margriet”. Deze is van het type Johannes Frederik, heeft een lengte van 14,9 meter, een breedte van 4,60 meter en een diepgang van slechts 0,75 centimeter. Het motorvermogen is 2 x 700 Pk waarmee een snelheid kan worden bereikt van 32 knopen.
In 2002 stopte Leen Koese als schipper. Hij werd opgevolgd door de huidige schipper, Eric Rodenhuis.
Op 23 juni 2007 werd de nieuwe reddingboot "Neeltje Struijs" gedoopt en in dienst gesteld voor op het Haringvliet. Dit is een Atlantic 75. De 'Willemtje' vertrok naar Urk.
In maart 2008 werd de kiel gelegd voor een nieuwe reddingboot voor Stellendam, de Antoinette. Deze is van het type Arie Visser en heeft een lengte van 18,8 meter, een breedte van 6,10 meter en een diepgang van 1 meter. Het motorvermogen is 2x 1000 PK en drijft 2 waterjets aan, de maximum snelheid bedraagt 35 knopen. Op 7 november 2009 werd de boot gedoopt door mevrouw Antoinette Ruigrok, zij en haar man maakten door schenking deze boot mogelijk.